• 14/10/2021

Energieongelijkheid vraagt meer dan sociale correcties 

De hoogte van de energiefactuur wordt gemilderd. De federale regering heeft verschillende maatregelen genomen die belangrijk zijn voor mensen onder of net boven de armoedegrens. De verlenging van het sociaal tarief voor alle personen met een verhoogde tegemoetkoming is hiervan de belangrijkste. Ze was ook broodnodig om op korte termijn te vermijden dat honderdduizenden gezinnen in de problemen zouden komen.

Want de problemen zijn ontstellend. De energiefactuur voor alleenstaanden uit het laagste deciel bedroeg in 2018 al 18% van hun netto-inkomen na aftrek van de huisvestingskosten, voor wie het sociaal tarief krijgt nog steeds 11%! Voor een gezin met twee kinderen uit het laagste deciel ligt de energiefactuur op 10% van hun netto-inkomen na aftrek van de huisvestingskosten, met een sociaal tarief op 6%! Dit berekende de CREG voor 20181. Met de huidige prijzen donderen mensen naar beneden, in naakte armoede.

Mensen onder of net boven de armoedegrens slaken dus een zucht van opluchting. Voorlopig, maar die opluchting zou wel eens van korte duur kunnen zijn. De federale maatregelen zijn nu inderdaad nodig, ze lossen een dringend probleem voor veel mensen op. Maar wat als de volgende energiecrisis op ons afkomt? Wat als de klimaatmaatregelen hard wegen op de energieprijzen? Welke maatregelen nemen de regeringen dan om de sociale crisis te verhelpen?

De huidige energiecrisis toont de limieten van het Vlaams (Waals, Brussels) en federaal beleid. Het energie- en klimaatbeleid creëert vandaag energieongelijkheid. De Mattheuseffecten van dit beleid zijn ontstellend groot. We zien deze effecten in energie, maar even goed in mobiliteit. Renovatiepremies, kortingen voor groene wagens, … ze komen grotendeels terecht bij mensen die ook zonder overheidssteun hun woning zouden kunnen renoveren of een elektrische wagen zouden kunnen aanschaffen. Terwijl gezinnen met een laag inkomen met een lege portemonnee achterblijven. Zij wonen in gehuurde, slecht geïsoleerde huizen, betalen te veel aan elektriciteit en hebben amper openbaar vervoer. De energieongelijkheid dreigt nog versterkt te worden door de komst van de digitale meter in Vlaanderen: kleine gezinnen met een laag inkomen zullen volgens de VREG de rekening betalen.

De huidige energiecrisis toont de limieten van het Vlaams (Waals, Brussels) en federaal beleid

De strijd tegen energieongelijkheid is dus niet enkel een verantwoordelijkheid van de federale overheid, maar ook en vooral van Vlaanderen.

Energiegelijkheid vraagt een omkering van het huidige beleid: een gericht beleid op maat van energieconsumenten met een klein budget.

Dat vraagt prioritaire aandacht voor de private huurmarkt, waar het beleid nu vastloopt op de zogenaamde split incentive. De renovatiekosten zijn voor de verhuurders, terwijl het rendement, de lagere energiefactuur voor de huurder is. Daarom pleiten wij voor gerichte steun voor verhuurders die zich engageren om kwaliteitsvolle woningen betaalbaar te verhuren. In die zin is het een gemiste kans dat de vernieuwde Vlaamse renovatiepremie niet opengesteld wordt voor de private huurmarkt. Werken via een rollend fonds waarbij verhuurders (bijna) gratis kunnen lenen voor klimaatrenovatie zou hierbij ook kunnen helpen. En, er bestaan al goede praktijken die hun nut al bewezen hebben, zoals Gent Knapt Op, dat kwaliteitsvol en energiezuinig wonen toegankelijk maakt voor eigenaars met een bescheiden inkomen. Dit kan echter niet zonder goede ondersteuning en begeleiding van de eigenaars.

Energiegelijkheid vraagt ook toegang tot energiezuinige toestellen. Het Papillon-project van Samenlevingsopbouw biedt hiervoor een beloftevolle piste, dat structureel kan ingezet worden: energiezuinige toestellen worden dan gehuurd in de plaats van gekocht.

Energiegelijkheid vraagt bovendien investeringen in collectieve systemen in de plaats van individuele steun. We hebben nood aan warmtenetten, collectieve warmtepompen, collectieve zonnepanelen zoals het Astridproject op sociale daken, en uitgebreid openbaar vervoer. Collectieve systemen kunnen Mattheuseffecten vermijden en klimaatmaatregelen sociaal maken.

En, energiegelijkheid vraagt ook eerlijke tarieven. Vandaag betalen de laagste inkomens via hun elektriciteitsfactuur mee aan het Vlaams energie- en klimaatbeleid. Zo worden ze tweemaal getroffen: ze kunnen niet investeren in energiezuinigheid en kunnen de hoge energieprijzen niet ontwijken. Vlaanderen mag zich hier niet verschuilen achter de federale maatregelen. Ook Vlaanderen moet de elektriciteitsfactuur aanpakken door het uitzuiveren van verschillende Vlaamse openbare dienstverplichtingen. Daarnaast moet er ook extra aandacht komen voor gezinnen die gedropt worden door hun energieleverancier en bij de netbeheerder terecht komen. Of een doordacht gebruik van de voorafbetalingsfunctie, zodat mensen zich niet de facto afsluiten van energie.

De huidige maatregelen om de energiefactuur te temperen zijn nodig voor mensen onder of net boven de armoedegrens. Daarna moeten we verder kijken en energieongelijkheid structureel aanpakken.

De federale en regionale regeringen moeten hiervoor samen werken, in een ambitieus beleid dat kwaliteitsvol en energiezuinig wonen toegankelijk maakt en een klimaatbeleid dat de sterkste schouders de zwaarste lasten laat dragen. Een energie- en klimaatbeleid dat prioriteit geeft aan de laagste inkomens is hier en nu nodig. Dat vraagt een omkering van het huidige energieongelijk beleid: eerlijke tarieven, prioritair investeren in de private huursector, en prioritair investeren in collectieve maatregelen.